HUMO (B) Marnix Peeters, november 1994
Een hotelletje in Brussel: wachten
op Thé Lau, vuile dichtgeregende koude dag, er zwommen
daarnet eenden door de Koningstraat, enkele leden van het
Franstalig hoger onderwijs dachten luidruchtig tegen mij
aan te moeten zeiken, mijn humeur staat op min zeven, bij
min negen moet men een dokter zien. Nee, dit is mijn
dagje niet. En de vorige eigenaar zien we niet meer,
zoveel is zeker. Ik ben hier omdat The Scene een live-CD
heeft gemaakt. Ze heet, alsof het niet op kan, 'The
Scene'. Gelukkig is Thé Lau in uitstekende vorm. Hij wil
zelfs op mijn vragen antwoorden.
Is je leven er
sinds 'Avenue De La Scene' op verbeterd?
"Mijn optredens zijn verbeterd, maar
mijn leven... 'Avenue' heeft me nogal wat gekost. Ik heb
het gevoel dat ik te veel zélf heb gedaan. Ik hoor
mezelf tegen iedereen zeggen: dit doe ik nooit meer. En
dan bedoel ik: zo'n plaat zelf produceren. Een plaat vol
zingen is al heel wat. Als je dan ook nog eens je eigen
zang moet beoordelen, en de mix, en je een systeem moet
bedenken om nu en dan een week afstand te nemen, om het
geheel te overzien: dat is een slijtageslag. Ik snap nu
waarom de groten der aarde nooit hun eigen platen
produceren. (Stilte). Het resultaat is dat op
'Avenue' niks staat dat me niet bevalt - iets wat je met
een producer van buitenaf wél altijd hebt. Het klinkt
allemaal zoals het moest klinken. Maar het heeft me
teveel energie gekost. Er bestaat een stilzwijgende
afspraak tussen groepen en producers: als een plaat een
succes is, is dat het succes van de groep. Als een plaat
flopt, is het de fout van de producer. Als je die twee
dingen combinéért, zit je altijd in de hoek waar de
klappen vallen. Niet dat 'Avenue' geflopt is; 'Blauw'
heeft veel beter verkocht, maar ik ben toch tevreden. Ik
kreeg vorige week de royalty's overgemaakt (lachje).
Ik had er een nieuwe auto van kunnen kopen, maar dat heb
ik niét gedaan."
Is dat een
speciaal moment, als je de financiële vruchten van je
arbeid in handen krijgt?
"Hoe je het ook draait of keert, het hééft
iets. Vooral als het een hoop cijfers zijn (lacht).
Dan denk je: we leven nog. Als kind organiseerde ik wel
eens grabbeltonfeestjes. Ken je dat? Je vult een kist met
wat zaagsel, doet er wat waardeloze troep in, een paar
knikkers en een autootje en wat afgedankt speelgoed. Mijn
vriendjes mochten dan grabbelen, voor een dubbeltje. 's
Avonds kwam ik thuis met een handvol dubbeltjes; dat
gevoel krijg ik bij zo'n afrekening. Dan besef ik hoe
groots het wel is, dat je op deze manier kunt leven. Het
is heel lang niét gelukt. Nu ben ik aangenaam verrast,
telkens als er geld binnenkomt, en ik er weer een jaartje
tegen kan. Zoveel was het. Het streelt mijn gevoel van
eigenwaarde. Niét mijn ego, nee. Dat is iets anders. Dat
wordt gestreeld als een mooi meisje op de juiste manier
naar me kijkt."
Je ego heeft,
neem ik aan, evenmin reden tot klagen.
"Tijdens optredens gebeuren die dingen
wel eens. Hoewel wij meer een groep voor
muziekliefhebbers dan voor groupies zijn. (Stilte).
Ik let er niet zo op."
Je ziet er
altijd erg gespannen uit, op het podium.
"Waar. Ik heb er het meeste last van
op kleine podia: als ik het gevoel heb dat ik me in
bochten moet wringen om niet tegen alles en iedereen op
te botsen. Dat zie je heel goed in de video die we hebben
laten maken, een soort rockumentary. Een vreemde ervaring
was dat. Het medium video is een beetje blanco voor mij.
Ik kijk zelden TV. Het interesseert me niet. Ik kon dan
ook weinig aanwijzingen geven. De enige echt goeie
rockfilm die ik ken, is 'The Kids Are Allright', over The
Who. Ik had gevraagd om iets in die trant te maken, maar
al gauw bleek dat de regisseur zo zijn eigen ideeën had.
Ach, het is wat het is. In de film zitten een paar
stukken uit ons pré-Werchter-optreden van dit jaar. Dat
was een memorabele dag. We moesten als laatste spelen. De
hele dag hadden er van die doemgroepen opgetreden. Ik was
er niet gerust in. Ik dacht: als daar tienduizend mensen
staan die DIT mooi vinden, gaan we af als een gieter.
Toen we opkwamen, merkte ik dat er een golf van
opluchting door het publiek heen ging."
Hoe merk je
zoiets?
"Dat voel je. Als je een podium
opstapt, sta je heel open voor dat soort dingen. Je bent
zelf helemaal opgeladen, één brok emotie. Dat straal je
over. Pas dan kan een optreden lukken. Op voorwaarde dat
ze je muziek mooi vinden, natuurlijk. Als dat niet zo is,
kun je overstralen wat je wil. Je voelt véél aan een
publiek. Vuur. Medeleven. Ons publiek heeft, merk ik,
vaak beter naar de tekst geluisterd dan ikzelf. Ze zingen
ook graag mee. 'Vind je dat niet oubollig?', vragen ze me
wel eens. 'Devalueert dat de muziek niet?'. Nee hoor. Ik
beef voor de dag dat ze het niét meer zullen doen. Het
is essentieel. Het meezinggehalte van een lied is van
groot belang. Dat is een probleem, omdat je als muzikant
de neiging hebt je analytische gehoor zo te ontwikkelen
dat je de directe band met de muziek verliest; ik ben al
jaren bezig om dat systematisch bij mezelf dood te maken.
Of liever: om op twee manieren naar muziek te kunnen
luisteren. Soms lukt het: ik kan muziek proberen te
doorgronden, en ik kan ervan genieten. Het vaderschap
heeft daar veel bij geholpen. De eerste keer dat ik mijn
zoontje aan de crèche ging ophalen, werd ik omstuwd door
allemaal kinderen van drie die allemaal 'Blauw blauw
blauw' zongen (lachje). Dan kun je je
analytische denken zo opzij zetten. (Stilte).
Het was een rare gewaarwording. Ik probeer me dan in te
beelden hoe die mensen voor de TV zitten: 'Kijk jongens,
daar is de papa van Max'. Hij heet Max, ja. Naar het lied
van Paolo Conte. Een mooi nummer."
Een slecht
meezingnummer.
"Maar een mooi piano-meeneurie-nummer.
Dat kan ook, hè. Ik ben een paar weken geleden naar
Randy Newman gaan kijken. Die man heeft nooit kunnen
zingen, en nu helemaal niet meer. Ik was verbijsterd dat
iemand die zo al niet zingt, ook nog zijn stem kan
kwijtraken. Maar Randy houdt zich helemaal overeind met
de toetsen. Hij is de beste pianist ter wereld. Hij
speelt eigenlijk heel eenvoudig piano, maar ik ken
niemand anders die dat kan. Voor zoiets ga ik plat. Al
die praatjes tussen de nummers door - het onderdeel
cabaret - kunnen me gestolen worden. Als hij maar spéélt
(lacht)."
Word je ooit
jaloers op een andere muzikant?
"Ik heb maar weinig plaats voor
jaloezie. Jaloezie heeft veel te maken met je eigen
situatie, met je eigen graad van tevredenheid. Sinds we
succes hebben, heb ik er nog nauwelijks last van. Toen ik
géén succes had, en ik zag anderen die niet meer of
zelfs veel minder konden dan ik, veel meer halen, was ik
jaloers. Ik ben nooit jaloers geweest op iemand die écht
heel veel kan. Ik aanvaard mijn beperkingen. Het enige
dat ik als zanger mee heb, is dat ik een erg herkenbare
stem heb. Verder heb ik een hoop tégen: ik heb weinig
ruimte in mijn keel, ik ben altijd verkouden, ik heb een
klein bereik. Als ik Aaron Neville hoor, of zelfs die
jongen van Soundgarden, denk ik: die mensen hebben véél
meer dan ik. Maar ik zeg dat zonder wrok of ergernis.
Lucky you, denk ik."
Je klonk
vertederd daarnet, toen je het woord 'vaderschap'
uitsprak. Mag ik daaruit afleiden dat het een onverdeeld
gelukkige zaak is?
"Ja. En ik was er nog zo benauwd voor.
Ik had het al of niet potsierlijke idee dat het slecht
zou zijn voor het muziek maken. Het zou sowieso slecht
zijn voor mijn streetcredibility. Maar als het
er eenmaal is, zie je de beperktheid van dat soort ideeën.
Iedereen stelt zich - bewust of onbewust - dat soort
vragen: als iets goed gaat in je leven, wil je dat niet
op het spel zetten. Vooral in de rock-'n-roll heersen
daar de meest bizarre ideeën over. Helemaal uitsluiten
kun je dat nooit. Of het moet je geen bal kunnen schelen.
Ik heb eens een interview met Robert Palmer gelezen, die
zei dat hij alleen maar zong om zichzelf in staat te
stellen op de Bahamas te wonen en kinderen te verwekken.
Zo achteloos. Ik begreep meteen waarom hij altijd zo easy
going klinkt en slordig hier en daar. Want dat is
wel een heel magere motivatie. Een zeker element van Sturm
und Drang zou er toch moeten inzitten, niet? Dat is
met optredens ook. Ze vragen me vaak: wordt het niet
vervelend? Maar dat kan het niet worden als je het
belangrijk blijft vinden."
Is spelen
belangrijk?
"Voor mij wel. Dat merk ik in de
periodes dat we niet spelen. Per jaar zijn dat drie
maanden. Dan mis ik die uitlaatklep. Dan heb ik een hoop
af te reageren. Het is niet zozeer het publiek dat ik mis.
Het is de energie die ik kwijtraak in het spelen zelf. In
een studio of een repetitieruimte kan ik evenveel van die
energie kwijt. Het is het lawaai dat het 'm doet. Ik heb
volume nodig. Het heeft jaren geduurd voordat ik daar
achter kwam. Het is zelfs dit jaar nog gebeurd dat ik
kwaad van een podium stapte, en in de kleedkamer de groep
verrot begon te schelden omdat ik het waardeloos vond, en
daarna kwamen de mannen van de crew de kleedkamer binnen,
juichend, prima optreden jongens, en daarna hoorde ik de
P.A.-tape, en het was fantastisch. Wat bleek? Het stond
gewoon te zacht. Het is iets erg primairs voor mij: het
moet gewoon kei- en keihard staan. In de praktijk mag ik
bijna niet horen wat ik zelf speel of zing, doordat de
bas door mijn oren dreunt. Het is een rare gewaarwording.
Het geldt alleen voor mijn eigen muziek. Als ik naar een
concert ga, heb ik het liever heel zachtjes. Of ik vaak
ga? Nogal. Als we op een festival spelen, probeer ik een
paar andere groepen mee te pikken. Van op het podium. Ik
sta zelden in een zaal of een wei."
Vind je het
niet jammer dat je dat 'gewone' perspectief kwijt bent?
Dat je het schouwspel van in de coulissen volgt?
"Ja. Ik mis de kick die ik van een
poplied kon krijgen toen ik zestien was. Dat gebeurt
nooit meer. Altijd een beetje, maar nooit meer in die
vorm, in die mate. Genieten kan nog, meegesleept worden
is al een stuk moeilijker. (Stilte). Dit vind ik
ook jammer: er zijn een heleboel Scene-liedjes die een
enorm effect blijken te hebben op mensen, maar ik zal
nooit weten hoe dat voelt. Dat is vervelend, maar het kan
nu eenmaal niet. Het is het verschil tussen spontane en
romantische seks en het acteur zijn in een pornofilm. Het
is heel zwart gesteld, maar... Ik zit in de tweede
categorie. Ik moet er gewoon voor zorgen dat de zaak
klaarkomt (lacht). Ik wil maar zeggen: ik weet
niet meer hoe het voelt om aan het ontvangende eind van
muziek te zitten. En dat mis ik wel. Ik heb het zelfs bij
klassieke muziek. Ik kocht onlangs een box met alle
pianoconcerten van Mozart. Ik heb 'm een paar dagen later
weggegeven. Verkeerd gemixt, vond ik. Ik had diezelfde
concerten vroeger op plaat, en daar gingen de haren op
mijn armen van overeind staan. Deze deed me niks. (Stilte).
Ach, het hoort erbij. Mijn vrouw maakt TV-programma's.
Zij kan niet normaal TV kijken. Ik kijk in ieder geval
nooit samen met haar, want daar is geen reet aan. Een
wegenbouwer zal wel nooit over de snelweg kunnen rijden
zonder naar de kwaliteit van het beton te kijken."
Het is me
opgevallen dat veel van jouw teksten zich op meerdere
niveaus afspelen. Er is het abstracte onderwerp - liefde,
of bewondering, of angst - en er is die concrete, bijna
tastbare omkadering, een soort situering in tijd en
ruimte. Je ziét, als het ware, Thé Lau het allemaal
opschrijven. Nummers als 'Blauw' en 'Maan' hebben dat
hard.
"Ik heb een methode voor
tekstschrijven, maar ik ben een beetje bang om erover te
praten. De dag waarop ik perfect zal kunnen formuleren
hoe die methode werkt, zal ze, vrees ik, uitgewerkt zijn.
Maar... (denkt na), ik begin altijd met het
decor. Ik las in de krant een artikel over hoe Rembrandt
schilderijen maakte. Rembrandt begon altijd met de
achtergrond, die hij véél belangrijker vond dan al de
rest. Het portret zelf liet hij vaak door zijn leerlingen
afmaken. Ik ben niet van plan om mezelf met Rembrandt te
vergelijken, maar ik doe hetzelfde; dat zijn dingen waar
je op instinct toe komt. Hoe werk ik? Ik krijg een ruwe
schets van de muziek. Een tape die ik een aantal keren
beluister. De vraag is dan: waar en wanneer speelt zich
dit af? Is dit dag- of nachtmuziek? Is dit op straat, in
de stad, of aan zee, of op het platteland? In ben
onderworpen aan de sfeer, de omgeving, die de muziek
dicteert. Dat is het belangrijkste. Daarna kun je meestal
verder gaan op associatie. De beste teksten, de mooiste
zinnen, krijg je al improviserend, al meezingend met de
groep. Dat zijn de teksten waarvan je zelf pas twee jaar
later begrijpt waarover ze gaan. Dat vind ik ontzettend
leuk."
Improviseren
devalueert je werk. Het verslapt je kunst. Een échte
kunstenaar wroet en zweet op zijn kunst. Vinden sommigen.
"Laat me je geruststellen: ik zwéét
erop. Maar mijn kunst is nooit geweest: teksten op muziek
maken. Ik was de tekenster van de school. Mijn intuïtieve
manier van tekenen is altijd geweest: een hele grove
schets maken, en dan polijsten. Zo doe ik alles. Zo maak
ik ook muziek. Grof krassen, en er dan langzaam vorm in
brengen. Dat is een geduldig, zorgvuldig werkje. Zelfs
van de eenvoudigste zinnetjes hebben twintig of meer
versies bestaan. De zelfstandige naamwoorden zijn er
meestal onmiddellijk. Maar het kiezen tussen een
avond of de avond, of tussen een maan
of de maan: daar kan ik dagen over doen."
"Ik heb lang in het
Engels geschreven, dat weet je. Op die teksten kwamen de
meest verschrikkelijke reacties uit het buitenland. Dat
kwam doordat ik teveel tijd en energie in het schrijven
stopte, en op een totaal verkeerde manier werkte. Ik las
heel veel, veel Britse naoorlogse literatuur, dat was
mijn stijl, mijn taal. Het klote allemaal wel, maar het
was te erg voor woorden. Toen ik naar het Nederlands
overschakelde, had ik in ieder geval één voetje voor op
de anderen: het kon me op dat moment namelijk geen lor
meer schelen wat de kenners er van zouden vinden. Wat
telde was: of het voor MIJ goed voelde, of het er goed
uitzag. Bijvoorbeeld: de titel 'Rigoreus' herbergt een
kanjer van een spelfout. Voor een echte ambitieuze
schrijver is zoiets een nachtmerrie. Ik vond het hooguit
vermakelijk. Na, nu overdrijf ik een beetje. Ik héb
geprobeerd een woordenboek te vinden waarin het ook zo
gespeld stond. En ik heb er één gevonden ook. Het is
een boek van dubieuze kwaliteit, maar toch."
"Ik ben een béétje
gevoeliger geworden voor kritiek. Dat merkte ik toen ik
onlangs een stukje van Jan Rot las: hij ontmoet een
vriend, die zei dat één zin van Lennaert Nijgh het
verzameld werk van De Dijk, The Scene en de Kecks omver
kegelt. Elke willekeurige zin. Toen heb ik toch even
moeten slikken. Toevallig waren we net gevraagd om mee te
werken aan een jubileumplaat voor Boudewijn de Groot -
een leuk project, trouwens. Bij het inzingen zat ik
voortdurend te denken: zo goed is dit toch eigenlijk
niet? (lacht). We willen allemaal de beste zijn,
hè. Ik ben heel gul met complimenten aan het adres van
mijn collega's, tot er eentje komt waarvan ik het zweet
in m'n handen krijg. Ze mogen doen wat ze willen, als ze
maar niet té goed zijn. Mijn teksten werden regelmatig
vernoemd toen ze nog niet zo goed waren. Nu lees ik nooit
meer dat iemand ze mooi vindt. Dan denk ik: ik heb iets
bereikt. Volgens deze redenatie, toch (lacht)."
Is het de
bedoeling dat deze live-CD een hoofdstuk afsluit?
Eigenlijk hoort dat zo.
"Voor mij is het dat wel een beetje:
het dichtslaan van een hoofdstuk. En ik heb nog nooit met
zoveel plezier aan iets gewerkt. Het is zo helemaal
anders dan het afwerken van een studioplaat. Je kan ook
niks meer veranderen. We hebben drie concerten opgenomen.
Ik speelde drie keer miserabel gitaar. Alles schreeuwde
om het opnieuw over het oude spoor heen te spelen, maar
ik had op voorhand gezegd: geen geknoei. Niet zoals bij
Dire Straits: een concert opnemen, in de studio alles
opnieuw inspelen, en alleen de publieksband behouden. Er
wordt enorm veel geknoeid met liveplaten. Herman Brood
heeft ooit een liveplaat uitgebracht, waarvan je
duidelijk hoort dat ze in een club is opgenomen: je hoort
dat het een kleine ruimte is, het geluid zit tussen de
muren ingepakt. Na elk nummer waaiert er een applaus open
dat duidelijk niéts met de zaak te maken heeft. Een
stadionapplaus. Het is een goeie poging, maar ik denk
niet dat het publiek daarin tuint. Ik heb op deze plaat
geprobeerd de naden wat weg te werken door hier en daar
wat applaus in te mixen, maar je hoorde meteen dat ermee
gerommeld was. Het lange applaus aan het einde is dus ook
echt: we hebben er zelfs een stukje moeten uitknippen,
het duurde té lang. Dat vervult mij echt met trots: wij
krijgen, voor een lage landengroep, enorm veel applaus (lacht)."
Ben je,
terugblikkend, onverdeeld gelukkig over de voorbije
vijftien jaar?
"Nee. Wél met de laatste vijf jaar.
Niets is leuker dan met een groep op pad zijn en te
voelen dat het begint aan te slaan. Wat voor muziek je
ook maakt: dat zal wel voor iedereen gelden. Dat was mijn
eerste gedachte toen ik de afscheidsbrief van Kurt Cobain
las: wat jammer dat hij geen tien jaar ouder was, dan had
hij het echt leuk gevonden. Wij zitten in een oefenruimte
in Amsterdam met een heleboel groepen die het niét
hebben, en dan realiseer je je pas hoe leuk het is om het
wél te hebben. Dan zie je dat verkrampte gedoe waar ik
ook jaren mee bezig ben geweest. (Stilte). Al
goed dat ik ouder ben. Als ik dit op mijn tweeëntwintigste
had meegemaakt, was ik er geheid aan onderdoor gegaan; ik
speelde gitaar bij Neerlands Hoop, en ik kon er niet mee
omgaan. De eerste keer op café aangeklampt worden vond
ik leuk. De tweede keer al niet meer. Ik liep weg, ik
begon ruzie te maken, ik werd grof en arrogant. Nu kan ik
er veel beter tegen."
"Aan ouder worden heb
ik een hekel. Mij zul je niet horen zeggen: het leven
begint bij veertig. Je wordt beter in dingen, ja, maar
fysiek wordt je slechter. Ook al omdat ik geen enkele
behoefte voel om de hometrainer ter hand te nemen. Ik
tennis graag, en alle figuren die ik vroeger probleemloos
van de baan werkte, beginnen nu van me te winnen. Dat is
reuze pijnlijk. Ouder worden hééft zijn voordelen. Je
begint beter te schrijven. Je ontmoet interessantere
mensen. De saaiste periode in een mensenleven is de
periode die het interessantst lijkt: tussen twintig en
dertig. Het is vreemd, als je 't bekijkt: tussen twintig
en dertig gaan jongens en meisjes samenhokken op een
manier die nog burgerlijker en stoffiger is dan bij
echtparen van zestig, en waarbij alles draait om de afwas
en het stofzuigen en de meest triviale dingen draait. Ik
vond het een suffe periode. Tussen mijn twintigste en
mijn dertigste was ik niets meer dan een naïeve
inhoudsloze windmolenvechter. Het enige dat me overeind
hield, was mijn geloof in mijn eigen talent. Waar dat
vandaan kwam, weet ik nog altijd niet. Dat blijft me
verbazen. Het was een vreemde tijd. Je bent popmuziek aan
het maken, wat op zich al een heel betrekkelijk onderdeel
van de wereld is - 't is niet dat je probeert het land te
besturen. En dan lukt dat ook nog 'ns niet. (Stilte).
Dat ervoer ik als een eersteklas afgang. Maar ik heb
doorgebeten, en daar ben ik verschrikkelijk blij om."
«
[Media]
|