SCENE-GITARIST EN PRODUCER THÉ LAU

MUSIC MAKER 1989

The Scene, nog met drummer Wim Zeeman (1989)Thé Lau is een goede bekende in de Amsterdamse muziekscene. De 39-jarige songschrijver, gitarist, producer en zanger speelde met zijn eigen band jarenlang vooral in hoofdstedelijke lokaliteiten. De laatste jaren heeft hij zich enige faam verworven als producer van gitaarbands. Hoewel hij nu vooral leeft van het produceren van anderen, vindt hij zijn eigen project nog altijd het belangrijkst. Thé Lau's Scene bestaat al sinds 1975, maar bracht in december 1988 pas de derde langspeler, of beter, CD, uit. Van 'Rij Rij Rij' is geen LP geperst. Opmerkelijk is dat Thé Lau weer is 'ondergebracht' bij een officiële platenmaatschappij.

Ooit begonnen als broekie in de Neerlands Hoop Express leek zijn carrière al niet meer stuk te kunnen. Maar het vervolg, Tortilla, waarin hij onder de gebroeders Den Tex figureerde, ging, zoals hij zelf zegt, op in grote wolken stuff, veel drank en gebrek aan visie. Bezinning volgde na dit mislukte avontuur. Thé Lau verhuisde naar Amsterdam, waar hij The Scene oprichtte. Het begin was goed. De band toerde in het voorprogramma van The Golden Earring, kreeg een half uur Popkaravaan live-televisie, en kreeg ook een platencontract. Maar daarna belandde The Scene in een windstilte. De grote doorbraak kwam niet. Ondanks het fanatisme van leidsman Lau verdwenen de producten van The Scene in de meeste gevallen in de stoffige archieven, en dan nog voornamelijk die van hemzelf. "Ik kan mijn kamer nog behangen met afwijzingen van platenmaatschappijen", bekent hij, als we hebben plaatsgenomen in een oer-Amsterdams volkscafé, waar alleen muziek van André Hazes en andere vertolkers van het levenslied uit de speakers klinkt. "In Amsterdam gebeurt dat steeds vaker", zegt Thé. "Café's waar ze alleen Nederlandstalige muziek draaien. Niet alleen van het genre Hazes, maar tussendoor ook De Dijk of de Kecks. Als je er met een bandje komt vinden ze het prachtig en draaien ze die muziek ook."

GODFATHER
Thé Lau vindt zichzelf niet de Godfather van de Amsterdamse gitaarmaffia. Die eer, zegt hij, gaat meer naar mensen als wijlen Ferdie Karmelk en Jan de Hont, die veel meer een stijl hebben ingevoerd die deed navolgen. "Ik kom zelf uit Bergen in Noord-Holland. Daar, en in de wijde omgeving van Alkmaar, was John Schuursma de man. Zo invloedrijk als hij was ben ik in Amsterdam nooit geweest. Mensen van zijn kaliber verdienen veel meer de titel Godfather." Vanaf z'n twintigste maakt Thé Lau professioneel muziek. Rijk is hij er nooit van geworden, maar hij heeft ook nooit pogingen gedaan in die richting. De gitarist kwam op z'n twintigste terecht bij Neerlands Hoop. John Schuursma was gevraagd, maar die zag cabaret niet zo zitten en schoof Thé Lau als talent naar voren. "Ik denk dat de jongens van Neerlands Hoop wat meer rock-achtig tegenwicht wilden hebben voor die andere gasten, die toch meer in de richting van Gino Vanelli of Steely Dan zaten. Ik speelde wat ruiger. Het was ook vrij apart, geloof ik, wat ik toen deed. Technisch niet allemaal even perfect, maar ik luister nu nog steeds zonder kromme tenen te krijgen naar die muziek. Dan was het best wel goed, denk ik." Terugkijkend op een zeventienjarige loopbaan zegt hij: "Het heeft me soms een hoop geld opgeleverd, zoals bij Neerlands Hoop, ook veel bitterheid en frustratie, maar vooral een hele hoop lol. Als ik opnieuw de keuze mocht maken, zou ik toch hetzelfde doen."

Fout is het wel gegaan, meteen na Neerlands Hoop. Iedereen die deel uitmaakte van de Express, zo heette het programma van Freek en Bram, dacht dat z'n kostje wel gekocht was. "Met dat verschil", zegt Thé Lau, "dat Freek de Jonge en Bram Vermeulen er inderdaad ook waren, en dat Jan de Hont iets te nuchter was om zijn hoofd op hol te laten brengen. De rest, ook gevoed door de omgeving, dacht dat-ie er was. Ik zou het wel even maken met m'n eigen bandje, maar leefde er niet echt voor. Ik zat soms zo onder de drugs, dat ik niet meer wist welke dag het was en daardoor miste ik belangrijke afspraken. Het heeft ook wel weer even geduurd eer ik weer met beide benen op de grond stond." Vergeefs heeft Lau jarenlang de deuren platgelopen bij platenmaatschappijen. Alleen zijn debuut-LP met The Scene is uitgebracht bij Dureco. Verder werd hij categorisch afgewezen.

"De radio draaide meestal wel mijn plaatjes, die ik ook trouw elke vrijdagmiddag bij het pluggersuurtje kwam aanbieden. Alleen, ik kwam nooit veel verder dan dat. De pers was lovend over me, en bijvoorbeeld de single 'Ritme' is meer dan honderd keer gedraaid. Dan denk je, goed, dat wordt in ieder geval tipparade. Maar vergeet het. In de tipparade staan alleen plaatjes van de grote maatschappijen. Dat is de vloek van de independants. Je komt er gewoon niet tussen. Het is daarom voor mij nooit een principiële keus geweest of zo. Ik wilde wel bij een maatschappij, maar zij wilden mij niet. Misschien klinkt het wel opschepperig, maar ik durf wel te zeggen dat ik altijd wat verder was dan de platenmaatschappijen. Nederland is - nu trouwens minder dan ooit - altijd een muziekprovincie geweest. In de ogen van de Engelsen waren we een soort Duitsers, Belgen. De platenmaatschappijen zeiden altijd dat dat aan de groepen lag. Dat was ook wel een beetje zo, maar ze vergaten erbij te zeggen dat ook zij een beetje schuld hadden, net als de media, radio en TV. Iedereen keek en kijkt met diezelfde bekrompen blik naar de ander. Ik had wel het gevoel dat ik veel meer inzicht had en heb dan de gemiddelde A&R-manager. Die gasten kijken alleen maar naar het buitenland. En ik vind dat de slechtste weg. Je moet proberen zelf iets nieuws te vinden. Maar goed; The Scene heeft altijd wel veel waardering gehad van mensen bij platenmaatschappijen. Alleen waren dat nooit degenen die beslissingen namen."

Drie platen in dertien jaar, een magere oogst?
"Ja, dat vind ik ook. Maar ik schrijf ook heel langzaam. Dat is niet de hoofdzaak geweest. We hadden er gewoon geen geld voor. En omdat ik ernaar streefde de mensen die in The Scene zaten ook uit de WW te houden, moesten we kiezen tussen brood of opnemen. Dat werd dus brood. Ik heb zeker 200 liedjes op stoffige cassettes vastgelegd, omdat er geen geld was om meersporen opnamen te maken."

HOOGTEPUNTEN
In de ruim tien jaar dat Thé Lau met The Scene opereert, zijn de hoogtepunten schaars geweest. Hij noemt het voorprogramma van de Earring, waarna een periode van ontzettend veel spelen volgde en een half uurtje live-TV, in VARA's Popkaravaan. In creatief opzicht vindt hij zijn tweede LP een hoogtepunt, maar daarvan zijn minder dan duizend exemplaren verkocht. "In commercieel opzicht een absolute flop", erkent de gitarist. "Maar het was wel een keigoede plaat. Een ander hoogtepunt is toch de single 'Ritme'. Het was een eigen beheersingle en de wet van Hilversum luidt dat je daarmee nooit kunt scoren. Toch is die plaat meer dan honderd keer gedraaid en dat is meer dan van sommige hits gezegd kan worden. Het is niet alleen jammer dat het nooit een hitje is geworden, het is ook stom geweest van de maatschappijen dat ze het niet wilden uitbrengen. Daarmee hebben ze ook zichzelf benadeeld." Nu brengt The Scene 'Borderline' uit, een cover van Madonna's versie. "Leuk genoeg om te doen. Er zat in eerste instantie geen commerciële gedachte achter het opnemen. Uiteraard wel achter het uitbrengen. Misschien dat nu, via de officiële kanalen, wel iets gebeurt."

Soms wordt er interessante TV gemaakt. Zoals op Nederland 3, waarin met Frits Spits een discussie werd gehouden met als centraal thema: 'Gaat het goed of slecht met de Nederlandse popmuziek?' De stemmen staakten, maar opvallend was, dat met name de vertegenwoordiger van de Nederlandse rock 'n roll, Rick de Leeuw van de Tröckener Kecks, stelde dat het helemaal niet zo slecht gaat met de rock in Nederland. Hij vindt een medestander in zijn grote vriend en producer van de Kecks: Thé Lau. "Ik geef toe: commercieel gaat het slecht. Maar wat het speelpeil betreft en het zelfbewustzijn van de Nederlandse groepen is het nog nooit zo goed gegaan als nu. Ik kan uit Amsterdam zo al vijf bands opnoemen die zeer nauwkeurig weten wat ze aan het doen zijn. Dat was tien jaar geleden wel even anders. Als je de Nederlandse popmuziek van een tiental jaar geleden terughoort, dan klinkt het meeste alsof ze niet precies wisten wat ze aan het doen waren. Beetje naïef, kinderlijk zeg maar. Dat is er inmiddels wel uit. Er zijn een hoop bands die precies weten wat ze doen, die vanuit een idee werken. Het is nog nooit zo goed geweest als nu en ik verwacht dat het vruchten af gaat werpen. Dat kan niet anders. Niet direct bij de media, maar het publiek begint er al op af te komen."

"Dat sombere gefrustreerde gevoel van een jaar of vijf geleden, toen niets lukte en ook veel clubs wegvielen, is helemaal weg. Er gebeurt weer wat. Het broeit weer, er is leven in de brouwerij. Naar mijn idee wordt er nu in Nederland zelfs betere muziek gemaakt dan in Engeland. Er zijn nu zeker vijf bands die internationale allure hebben. Ik denk aan De Dijk, Claw Boys Claw, Fatal Flowers, de Nits, de Kecks, ja, ook The Scene. Voorheen was dat misschien voor één of twee groepen weggelegd. Uit Engeland, dat jarenlang in Europa de toon heeft aangegeven hoor ik de laatste tijd weinig interessants meer komen. Ja, het is opnametechnisch allemaal wat beter, maar wat wij hier doen is veel frisser. Op het continent van Europa zijn Nederlandse bands zeker nummer één. Het gaat hier verder dan wat er elders gebeurt. Waarop ik dat baseer? Nou, als je groepen hoort, dan kun je toch niets anders concluderen dan dat het klopt. Het is geen hobbymuziek meer wat die gasten maken. Wat zij op het moment doen is volwassener en beter dan wat de Golden Earring op de toppen van haar internationale roem heeft gedaan. Ik hoor verder weinig interessants uit andere landen van Europa komen. En dat komt omdat we zelfbewuster zijn geworden. Ik herinner me een interview van Mick Jagger waarin hem werd gevraagd wat hij van de Golden Earring vond. Hij antwoordde dat ze in 'dat land' eindelijk een klein beetje begonnen te begrijpen wat rock & roll inhoudt. De Earring speelde toen samen met The Who en leerde daarvan hoe de zaken in elkaar staken. Nou, alleen al in Amsterdam loopt al een tiental groepen rond die dat ook snappen."

WEA
En juist in het jaar waarop Thé Lau, en velen met hem, menen dat de Nederlandse popmuziek zich uit het slop werkt, stoot WEA het nationaal product af. Volgens Thé Lau is de opzegging in het vertrouwen wederzijds. "Ik heb de laatste vier jaar enkele keren met WEA te maken gehad en als ik zie wat daar jaar na jaar achter elkaar gebeurt, dan zou ik dus nooit meer bij WEA tekenen. Ik beschouw mezelf als een serieuze artiest en ga niet met een partij in zee waarbij ik misschien drie maanden later alweer schipbreuk heb geleden omdat er weer één of andere wijziging aan de top heeft plaatsgevonden. En ik denk dat anderen dat ook zullen doen. Ik denk dus dat zij niet alleen de Nederlandse stal hebben afgestoten, maar een hoop Nederlandse muzikanten WEA ook afgestoten hebben. Tenminste, ik hoop het. Bovendien kunnen ze die beslissing elk moment weer terugdraaien, en heeft het ze ondertussen mooi een hele hoop gratis publiciteit opgeleverd."

In het rijtje groepen dat Thé Lau noemt zitten drie Nederlandstalige. "Ik blijf ook denken dat het zwakke punt van de Nederlandse popmuziek het gebruik van het Engels blijft. Dat heeft bijvoorbeeld altijd voorkomen dat er echt goede zangers uit Nederland kwamen. Het is zelfs in de Middle-Of-The-Road-muziek ronduit dramatisch wat men op de plaat durft te zetten. En die gasten hebben dan nog tekstschrijvers tot hun beschikking. Kijk eens naar een op zich zeer begaafde zangeres als Anita Meijer. Of beter, luister er eens naar. Je kunt aan alle coupletten horen dat ze niet snapt wat ze zingt. Dat kan niet, want dat komt in de Engelstalige gebieden nogal belachelijk over. Maar als je luistert naar die jongen van de Fatal Flowers, merk je dat die wel snapt wat-ie zingt. En daar is dus ook een ontwikkeling in."

Hij heeft zelf gekozen voor Nederlandstalig, maar heeft daar een enorme ontwikkeling in door moeten maken. "Groepen als Doe Maar en De Dijk hebben aangetoond dat het zonder problemen kon. Alleen, als je daarmee aan de gang gaat, dan vraagt dat toch enige voorzichtigheid. Ik wilde een soulachtige manier van zingen toepassen. En dat valt niet mee in het Nederlands. Nog steeds grijp ik af en toe terug op het Engels. Nee, dat is niet op twee gedachten hinken. De meeste nummers die wij nu doen hebben twee versies, een Nederlandse en een Engelse. Waarom zouden we in Nederland een Engelstalige versie op de plaat zetten? In 1975 begon ik zelf met Nederlandstalige nummers. Ik had er wel ervaring mee, tenslotte was Neerlands Hoop Nederlandstalig. Maar dat vond ik toch meer cabaret, waarin de teksten en de muziek min of meer van elkaar gescheiden waren. Het heeft me natuurlijk toen al wel aan het denken gezet: zo van, zou het wel kunnen. Maar het duurde nog tot Doe Maar eer ook ik de drempels laag genoeg vond om ze te overschrijden."

VERSCHUILEN
In het Engels zingen verhult ook een zekere gene. Zangers kunnen zich erachter verschuilen, en worden daarmee ongeloofwaardig. Want een song moet oprecht zijn. Het is niet voor niets dat aan de klassiekers in de rock 'n roll vaak hartverscheurende emoties ten grondslag liggen. "Dat klopt. Engels klinkt indrukwekkend, maar het hoeft niets te betekenen. De groepen die zich zo van hun teksten bedienen vallen over de grenzen faliekant door de mand. Nog steeds is tachtig procent van de in Nederland geschreven Engelse teksten compleet waardeloos. En Nederlandse tekstschrijvers hebben bovendien de neiging nogal gespierd Engels te gebruiken. Maar ze dienen dan ook te beseffen dat je ook stoer moet zijn om een stoere tekst te zingen. Vaak zie je watjes van de pedagogische academie, die over rondvliegende granaten staan te zingen, of het neuken van veertig vrouwen. Een Nederlander zou al zien dat het niet geloofwaardig is, laat staan een Engelsman. Die prikt er dwars doorheen. Daarom zou iedereen die in dit land popmuziek maakt eerst een paar liedjes in z'n eigen taal moeten maken, alleen al om uit te vissen waar-ie staat."

KRITIEK
Thé Lau was vast bezoeker van het vrijdagse pluggersuurtje in Hilversum. Zat hij braaf op het spreekuur der jocks om z'n nummertje gedraaid te krijgen, tussen de vertegenwoordigers van de maatschappijen. "Het feit dat ik mijn eigen plaatjes aan de man probeerde te brengen, vond men aan de ene kant wel aardig. Aan de andere kant is het ook wel moeilijk. Ik kan bijvoorbeeld slecht tegen kritiek en die krijg je ongezouten. Die knapen van de platenmaatschappijen konden daar wel tegen, die trokken dan weer een ander plaatje tevoorschijn. Maar mij raakte dat persoonlijk. Sommige diskjockeys spuien ongezouten hun mening, niet gehinderd door enige kennis van zaken. Je stuit wel op mensen die gedreven door een vorm van sadisme je handenwrijvend vertellen hoe waardeloos ze jouw liedje wel niet vinden. Ik heb vaak de neiging om zo'n vent een klap voor z'n bek te geven moeten onderdrukken. Gelukkig waren er ook genoeg bij, die het wel leuk vonden. Ik heb ook veel sympathie ontmoet en soms vanuit omroepen waarvan je het niet verwacht. Alleen de TROS en de EO heb ik nooit benaderd, maar verder hebben ze mijn plaatjes over het algemeen wel gedraaid, zowel bij de VPRO als de AVRO.

GITAAR
Thé Lau vindt zichzelf op de eerste plaats gitarist. Hij hecht veel belang aan zijn zeer eigen stijl en doet er ook veel voor om die identiteit te bewaren. "Van origine ben ik een typische sologitarist. Later ben ik meer en meer slaggitaar gaan spelen, omdat ik ook begon met zingen. En live is solospelen en zingen niet te combineren. In de studio soleer ik uiteraard nog wel regelmatig. Ik vind mezelf een echt goede slaggitarist, die een hele song functioneel werk doet. Ik heb gemerkt dat sologitaristen meestal alleen naar hun solo toeleven en daaraan de rest van hun spel ondergeschikt maken en dus als slaggitarist tekort schieten. Ik kan een verschrikkelijke kick halen uit het een kwartier achter elkaar spelen van een riff. Dat werkt heel hypnotiserend en pulserend. Dat is iets heel anders dan een solo. Een slaggitarist is voor de band wat voor voetbal de spelbepaler is. Hij is de organisator, de leider, de bemiddelaar tussen zanger en band. Zo iemand zou ik geworden zijn als ik niet was gaan zingen. Het mooiste voorbeeld van een muzikant in die rol is Carlos Alomar. Als die man staat te spelen heeft-ie honderd procent autoriteit en dat is belangrijk bij muzikanten. Ik vind dat muzikanten op het podium gezag moeten uitstralen, iets aristocratisch moeten hebben. Ik hou niet van die helemaal in zichzelf opgaande freaky spelers. Die mensen moeten niet op een podium gaan staan, vind ik. Ik oefen ook nooit, tenminste niet als doel op zich; om uren te maken. Als ik iets wil spelen en ik kan het niet, pas dan probeer ik het onder de knie te krijgen. Je hebt van die mensen die oefenen terwijl ze de krant lezen of TV kijken, alleen om vingervlugheid te krijgen. Dat brengt sleet in het spel, vind ik. Het is mooi om mensen dingen te zien spelen die ze maar nèt aankunnen. Dat is boeiend. Mensen die alles kunnen en dan iets gaan spelen wat voor hen moeilijk is, worden vaak belachelijk. Al DiMeola bijvoorbeeld, daar kan ik geen tien seconden naar luisteren. Nee, mensen die vechten om iets in orde te krijgen, dat is mooi."

Gitaarriff en ritme is de basis van de muziek van Thé Lau. Vaak is het minimaal, maar soms met een maximaal effect. Zoals de song 'Ritme', opgebouwd uit een enkele riff, maar met kracht en souplesse, waardoor een vanzelfsprekende ritmiek ontstaat. De zwarte SG heeft in de ontwikkeling van zijn stijl een belangrijke rol gespeeld. "Het was een barrel toen ik 'm kocht. Maar ik heb hem bij Bas Jansen laten opknappen, zwart laten spuiten, een oud Fender-Bullet-element in plaats van het hals-element erop gezet. En dat werkt goed, want ik krijg een rockgeluid met het brugelement en met het hals- en brugelement samen kan ik die disco-licks spelen die ik zo graag doe. Komt dus bij Carlos Alomar vandaan, die stijl. Clapton was altijd mijn idool, maar dat had ik ondertussen wel gehoord, die werd steeds meer een perfectionist van iets wat ik hem op zijn negentiende al had horen doen. Ik ging meer naar de soulgitaristen luisteren en ook daardoor begon ik een hartgrondige hekel te krijgen aan de vervorming waarmee ik gewoon was te spelen. Dat heb ik er helemaal uitgegooid. En als je dan zo'n droog geluid krijgt kom je al meteen weer vrij snel bij die soullicks terecht. Het is inderdaad het geluid geweest, dat uiteindelijk mijn stijl heeft bepaald, in combinatie natuurlijk met dingen waarnaar ik luisterde. Daarom ook ben ik bij de SG blijven steken. Het ding voldoet aan mijn wensen en bovendien ben ik te lui om een andere gitaar uit te zoeken. Ik ben niet iemand die op jacht gaat naar de laatste snufjes op gitaargebied. Ooit, toen mijn SG was gestolen, was ik verplicht allerlei merken uit te proberen. Maar ik kon het geluid van m'n SG toch maar niet uit m'n hoofd krijgen. Nu zou ik nog wel een Les Paul erbij willen voor het solowerk. Die zou ik dan alleen in de studio gebruiken. Ik leen er ook altijd eentje in dat geval. In de loop der jaren, heb ik tenminste gemerkt, ga je steeds meer overbodige ballast overboord gooien, muziek ontdoen van alle franje en dan kom je terug bij zeer elementaire licks, zoals in soul en blues. En voor dat werk is de SG geknipt."

CHARLIE
Geïnspireerd door Lademacher is ook Thé Lau aan een Charlie amp blijven hangen. "Danny kwam ermee aan en ik was vrijwel onmiddellijk door de bocht. Het ding paste perfect bij mijn stijl, omdat het geluid penetrant is en strak. Voorheen had ik een Marshall. Ik heb wel van alles geprobeerd, een Boogie, en een Roland Jazz Chorus, maar ik vond het allemaal niks. Ik houd niet van een versterker die op een laag volume ook al vervorming geeft. Hard spelen is hard spelen, en dat kan niet op een laag volume. Als ik morgen opnieuw gitarist kon worden, dan zou ik hardrock gaan spelen. Dat is eigenlijk mijn diepste wens. Met twee Marshall-torens en alles op tien. Dat is het mooiste wat er is, zoveel mogelijk lawaai maken. Ik heb wel iets met hardrock, ja. Puur het volume. Volgens mij is het de droom van menig gitarist om in een sporthal te staan, met twee of drie van die Marshall-torens, alle knoppen op tien, en dan een open A-akkoord. Dat behoort tot de dingen die ik het hoogst aansla in het leven. Het geluid dat je seconden lang in alle hoeken en gaten hoort natrillen en terugkomen met alle laag erin, buizen die dreigen over hun nek te gaan, speakers die het dreigen te begeven... Ja, dat is prachtig. Pete Townsend is één van mijn favoriete gitaristen. Die heeft zichzelf half dood gespeeld, volgens mij. En zo hoort het."

PRODUCEREN
Produceren doet Thé Lau ook, dat hoort wel bij allround muzikant zijn, vindt hij. "Ik ben er per ongeluk ingerold. Via de Tröckener Kecks, die absoluut niet met een producer in zee wilden, maar een muzikant achter de knoppen wilden hebben die zelf veel optrad. Nou, ik had wel eens iets gemixed, maar beschouwde mezelf niet echt als een producer. Sinds enkele jaren ben ik iemand die diverse producties heeft afgeleverd. Ik heb Blue Murder gedaan, Grocefly, een band uit Deventer die net een LP uit heeft en nog een groep uit België. Ja, ik ben nu echt een producer geworden hoor, vergis je niet. Misschien sta ik binnenkort wel in Wisseloord. Dat is trouwens niet eens ondenkbaar, want ze kunnen daar veel, maar gitaarbands opnemen niet. Het is niet de makkelijkste muzieksoort om te doen. Computers opnemen dat kan iedereen, dat is echt wel zo hoor. Ze doen daar wel heel mysterieus over, maar er is echt geen fluit aan. Ik heb het ook wel eens gedaan. Het is zo makkelijk om een goed geluid te krijgen. Maar een gitaarband is andere koek, vooral ook omdat sommigen technisch hun zaakjes niet echt onder de knie hebben. Dan zit je echt wel met de handen in het haar. Want het moet wel op de band natuurlijk. Daarom vind ik dat producers moeten weten wat ze opnemen. Ik zie het één niet los van het ander. Volgens mij kun je niet produceren als je nooit op een podium hebt gestaan. In Wisseloord denken ze dagelijks wel het tegendeel van die stelling te bewijzen. En daarom is er zoveel troep op de radio."

"Ik heb geen commerciële rancune hoor, denk dat nu niet. Maar ik zeg dit uit overwegingen van goede smaak. Het is te horen dat die gasten maar wat raak flanzen, een beetje met Steinberger-programmaatjes een eind weg zitten klooien. Want het is eigenlijk wel zo. Het is peuteren met nootjes. Gelukkig zijn er ook die dat wel inzien. Want je maakt muziek voor een publiek. Alleen live spelen is natuurlijk ook niet goed. Ik ben jarenlang niet in een studio geweest en toen er dan wat opgenomen moest worden, klonk het voor geen meter, omdat ik de routine gewoon miste. Het één kan niet zonder het ander. Ideaal is een deel van de tijd op het podium, een deel in de repetitieruimte en een deel in de studio doorbrengen. Nu leef ik van het produceren, in zoverre klopt het wel dat ik een professionele producer ben. Aan het spelen verdien ik helemaal niets meer." «


[Media]