BIJSTAND IN HET PARADIJS

NRC HANDELSBLAD Bernard Hulsman, januari 1993

The Scene (1993) / Foto: Gerdjan van der LugtNederland is het paradijs van de popmuziek. Oefenruimtes zijn voor een habbekrats te huur, er zijn belangenverenigingen in bijna iedere provincie, en alleen Zwitserland heeft een even groot clubcircuit. Toch kunnen maar weinig muzikanten van de popmuziek leven. Hoe komt dat? Is de markt voor Nederlandse popmuziek te klein, zoals vaak wordt beweerd? Helemaal niet, vindt Thé Lau van de groep The Scene, die afgelopen weekend de Popprijs 1992 kreeg. "Klagen verziekt de Nederlandse rock 'n' roll".

'Afrika' staat er in grote letters op een hoog bakstenen pakhuis in het Amsterdamse oostelijke havengebied. Het is een verwijzing naar het continent van oorsprong van de goederen die hier nog steeds worden opgeslagen, maar het is ook alsof de bouwer heeft voorzien dat er ooit regelmatig jungleritmes uit het gebouw zouden klinken. Al zeven jaar, sinds de betonnen onderste etage door popgroepen wordt gebruikt als oefenruimte, is dit nu het geval. Wie het 'Repetitiehuis', zoals de oefenruimte heet, binnen gaat, wordt er alleen door de geur aan herinnerd dat hier ooit arbeiders balen cacao de trap afzeulden. Nu gaan er vooral jongemannen in zwarte leren jacks met grote gitaarkoffers naar beneden. "Er komen hier allerlei popgroepen oefenen. Funk, punk, metal, rock, reggae - alles is hier te horen", vertelt bedrijfsleider Lars van de Goor in de bar van het 'Repetitiehuis', waar knusse banken staan en de muren zijn gedrapeerd met rode gordijnen. Een binnendruppelende groep zwarte mannen, vrouwen en kinderen onderstrepen zijn woorden.

Voor een groep van vier personen of meer is de huur van één van de dertien oefenruimtes Fl. 47,50 per dagdeel van drie uur. Een drumstel, basinstallatie, twee gitaarversterkers en een zanginstallatie met drie microfoons zijn in elke ruimte aanwezig en bij de huur inbegrepen. Twaalf uur gaat het 'Repetitiehuis' open, om middernacht sluit het. "Het is hier altijd druk", zegt Van de Goor. "Als je zeker wilt zijn van een oefenruimte, moet je een dag of drie van tevoren reserveren. We verdienen er mee, maar de markt staat onder druk. Als er nog een oefenruimte in Amsterdam bijkomt, wordt het heel moeilijk om nog winst te maken.

Lars van de Goor is ook percussionist van Traffic Jam, een Amsterdamse blanke funkgroep van elf man, die twee keer per week een avond oefent in het 'Repetitiehuis'. Om zich in de kleine, kale, raamloze repetitieruimte te persen moeten de gitaristen, slagwerkers, toetsenisten en blazers zich in stram gelid opstellen. Zes uur oefenen in de week was genoeg om vorig jaar de finale te halen van De Grote Prijs Van Nederland, het jaarlijkse concours voor beginnende Nederlandse groepen. Maar ondanks de finaleplaats is de groep niet erg ambitieus. "Alle groepsleden hebben een baan en we zijn al tevreden als we een paar keer per maand optreden", zegt Van de Goor. "We zijn niet echt uit op een platencontract. We hebben een CD in eigen beheer opgenomen en van de 550 zijn er nu 500 verkocht. We hebben nu contact met Funkadelic, het funkimperium van de Amerikaanse George Clinton. Misschien wordt het wat, maar nodig is het niet."

POPCOLLECTIEF
Nederland is het paradijs van de popmuziek. Alleen Amsterdam al telt achttien adressen met oefenruimtes die voor een habbekrats te huur zijn. Ook heeft Nederland verhoudingsgewijs veel meer podia in jongerencentra en clubs waar groepen kunnen optreden en die twee miljoen bezoekers per jaar trekken. Alleen Zwitserland, aldus de experts, heeft een vergelijkbaar clubcircuit. Muziekscholen en conservatoria hebben docenten voor popmuziek in dienst en geleerden publiceren van tijd tot tijd wetenschappelijke rapporten over de Nederlandse popmuziek. Er is zelfs, zoals het hoort in een paradijs, een begin van een bureaucratie ontstaan. In menige stad is een popcollectief actief dat regionale popgroepen wijze raad geeft op het gebied van verzekeringen en belastingen of oefenruimtes beheert. Negen provincies hebben poporganisaties, vaak bestaande uit niet meer dan een parttimer en een paar vrijwilligers, die zich bezighouden met de belangenvertegenwoordiging van de popcollectieven op provinciaal niveau. En tenslotte is er nog de Stichting Popmuziek Nederland (SPN), opgericht in 1975 en met Jaap van Beusekom, oud-lid van de folkrockgroep CCC Inc., als directeur.

Anders dan de Popunies en -collectieven richt de SPN zich vooral op professionele popgroepen. De stichting heeft negen werknemers en verstrekt informatie over contracten, belastingen en andere dingen waar popmusici pas in laatste instantie aan denken, beheert het Nederlands Poparchief, heeft een fonds ter ondersteuning van buitenlandse tournees van Nederlandse popgroepen en verzorgt de Nederlandse inbreng van het jaarlijkse New Music Seminar in New York. Maar het belangrijkste wapenfeit van de SPN is het Podiumplan, een regeling die voorziet in de compensatie van de eventuele verliezen die 46 geselecteerde podia lijden bij optredens van Nederlandse groepen. Hieraan gaat de helft op van de twee miljoen gulden die de SPN als subsidie van de Rijksoverheid ontvangt.

Het is al met al geen wonder dat het goed gaat met de Nederlandse popmuziek. In 1985 schatte Hans Onno van den Berg in zijn onderzoek 'Popmuziek in Nederland' dat er maar liefst 70.000 popgroepen actief zijn in Nederland. Volgens sommigen is dit overdreven, maar dat het er tienduizenden zijn is wel zeker. Ook in kwalitatief opzicht doet de Nederlandse popmuziek het goed. Groepen als Hallo Venray, Claw Boys Claw, The Scene, The Blue Guitars en The Soft Parade worden door de critici uitbundig geprezen en Bettie Serveert, 'de sensatie van 1992', kreeg zelfs de chauvinistische Engelse muziekpers aan hun voeten. Op het gebied van de housemuziek, de elektronische doe-het-zelf-dansmuziek die zo anoniem is dat nationaliteit er niet toe doet, behoort Nederland zelfs tot één van de toonaangevende naties.

PROBLEEM
Het enige probleem van de Nederlandse popmuziek is dat zo weinig muzikanten ervan kunnen leven. Alleen 'top acts' als The Golden Earring, Urban Dance Squad, The Nits, Candy Dulfer, Loïs Lane en tegenwoordig ook The Scene halen voldoende inkomsten uit hun muziek om redelijk tot goed in hun bestaan te voorzien. Andere groepen moeten steeds weer terugvallen op een werkloosheids- of bijstandsuitkering. Op zichzelf zijn dit natuurlijk paradijselijke voorzieningen die men zou kunnen beschouwen als een subsidie van de Sociale Dienst aan de Nederlandse popmuziek, maar voor de leden van toch tamelijk bekende groepen als Fatal Flowers en Bad To The Bone waren de strubbelingen om steeds weer een uitkering te krijgen dermate vervelend dat ze een punt achter hun muzikale loopbaan hebben gezet.

De oorzaak van de karige bestaansmogelijkheden is de kleine markt voor Nederlandse popmuziek, beweren de popgeleerden. De Nederlandse pop is gevangen in een vicieuze cirkel. Radiostations, waaronder Radio 3, zenden weinig Nederlandse popmuziek uit, het publiek koopt weinig platen van Nederlandse groepen en de platenmaatschappijen zijn wegens het hoge risico op verlies terughoudend in het uitbrengen van Nederlandse platen. Warner Music, één van de grote platenmaatschappijen, besloot in de jaren tachtig, toen de muziekindustrie in een crisis verkeerde, zelfs helemaal te stoppen met Nederlands repertoire. Hoe de causale verbanden in de vicieuze cirkel liggen, is onduidelijk. Zowel radiodiskjockeys als de platenmaatschappijen wijzen voor een verklaring van hun keuze op het Nederlandse publiek dat aan buitenlandse pop de voorkeur zou geven. De popmuzikanten werpen tegen dat het publiek hun voortbrengselen helemaal niet kán willen horen, omdat het die zelden tot nooit te horen krijgt.

SPIRAAL
Toch is het mogelijk om die cirkel te doorbreken. The Scene, die zaterdagnacht op het Noorderslag-festival in Groningen op Popprijs kreeg uitgereikt, heeft het bewezen. De groep is de belichaming van de Nederlandse popmuziek. Dertien jaar bestaat The Scene nu en 38 bezettingen heeft de groep gekend. De eerste acht jaar waren zonder succes. Weliswaar maakte de groep in 1980 en in 1985 een LP, maar die werden slecht verkocht. "The Scene bracht toen geen singles uit", vertelt zanger/componist/gitarist Thé Lau (40), het enige groepslid dat er van begin af aan bij was. "En dan kom je terecht in een neerwaartse spiraal: geen singles, geen publiciteit, weinig optredens, nog minder publiciteit, nog minder optredens, enzovoort. Een jaar of vijf geleden ben ik gaan nadenken over een manier om een band tot een succes te maken. Je kunt niet zomaar in het wilde weg gaan optreden en hopen dat dat dan wordt opgepikt door een platenmaatschappij, want dat gebeurt niet. Ik kwam tot de conclusie dat een platencontract onontbeerlijk is. We hebben toen een serie singles in eigen beheer uitgebracht. Daar lieten we er een stuk of duizend van maken en daarmee gingen we steeds weer het hele circuit van platenmaatschappijen af. Net zo lang tot we een platencontract hadden."

Eerst kreeg The Scene een contract bij een kleine onafhankelijke platenmaatschappij, waarvoor de groep de plaat 'Rij Rij Rij' maakte. Op 'Rij Rij Rij' staan naast Nederlandstalige nummers nog een paar Engelstalige nummers, een echo van de begintijd toen The Scene in het Engels zong. "Het is nu volstrekt onbegrijpelijk dat ik het ooit logisch heb gevonden dat je voor een Nederlands publiek in een buitenlandse taal staat te zingen", zegt Thé Lau nu. De laatste twee platen 'Blauw' en 'Open' maakte The Scene bij een grote platenmaatschappij, Phonogram, een 'major' in vakjargon. Dat heeft volgens Lau grote voordelen. "Hoe paradoxaal het ook klinkt, de kleine maatschappijen doen meer aanvallen op je integriteit dan de grote. De kleine maatschappijen hebben weinig macht in de media, dus willen ze een zo commercieel mogelijk product, iets dat Frits Spits ook leuk vindt en draait. Kleine maatschappijen zijn uit op snel succes, grote doen meer aan langetermijnplanning. Majors hebben meer macht en zijn dus niet afhankelijk van een supercommercieel product. We zijn dan ook nooit lastig gevallen door ze."

Het zingen in het Nederlands was misschien één van de oorzaken van het succes van The Scene in Vlaanderen, waar de victorie van de groep begon. "Met Nederlandse teksten kun je het publiek toch beter bereiken. Maar een echte verklaring voor het succes in België heb ik niet. De Dijk en de Tröckener Kecks zingen tenslotte ook in het Nederlands, maar die slaan toch niet echt aan in Vlaanderen", zegt Lau. Van de vaak gehoorde klacht 'dat Nederland te klein is', wil Thé Lau niets weten. "Klagen verziekt de Nederlandse rock 'n' roll. De situatie is nu eenmaal zoals die is. Dat weet je als je met een bandje begint en daar moet je verder niet over zeuren. Nederland te klein - dat wordt meestal gezegd door mensen voor wie Nederland nog veel te groot is. Sinds anderhalf jaar kan The Scene nu leven van de muziek - veel korter dan iedereen denkt overigens, want met het succes van de groep gaan ook de kosten omhoog: je moet meer apparatuur huren en meer mensen in dienst nemen. Maar toch hebben we nog een deel van Nederland te winnen. We zijn nu vanuit het zuiden opgerukt tot de lijn Amsterdam-Utrecht-Arnhem."

FORMATS
Toch geven de cijfers de klagers gelijk. Was het aandeel van het 'nationaal repertoire' op de markt van 'geluidsdragers' in 1978 nog 21,9 %, in 1989 was dit gedaald tot 11,9 %, zo bleek uit het vorig jaar gepubliceerde rapport 'Nederlandse Popmuziek op de binnen- en buitenlandse markt', geschreven door Gerd Jan Out en Paul Rutten van het Persinstituut van de Katholieke Universiteit in Nijmegen. Vergeleken met landen als Frankrijk, waar het marktaandeel van het nationaal repertoire in 1989 45,3 % was, is dit pijnlijk weinig. Tegelijkertijd daalde het aandeel van de Nederlandse popmuziek (in het rapport beschouwd als een subcategorie van het nationale repertoire) van 6,1 % in 1978 tot 4,8 % in 1989.

Op de Nederlandse radio (Radio 1, 2 en 3) schommelde het aandeel van de Nederlandse popmuziek in de periode 1978-1989 omstreeks 15 %, aldus hetzelfde rapport. Voor een deel is dat te wijten aan de zogenaamde 'formats', die de inhoud van de programma's bepalen. Het format van een uur van een gemiddeld Veronica-programma ziet er bijvoorbeeld als volgt uit: vier nummers uit de hitparade, vier uit de tipparade, drie 'Gouwe Ouwe', drie 'recurrents' (platen die niet meer in de hitparade staan, maar nog wel populair zijn) en twee nieuwe nummers. En bij die twee nieuwe nummers valt de keuze natuurlijk eerder op de nieuwe van Prince of Madonna dan op een Nederlandse plaat.

Sinds de nieuwe programmering op Radio 3, die op 1 oktober 1992 is ingegaan, is het aandeel van de Nederlandse popmuziek nauwelijks veranderd. De horizontale programmering, die tot een grotere herkenbaarheid van Hilversum 3 moet leiden, is vooral bedoeld om te concurreren met commerciële radiostations als Power FM. En aangezien die vooral buitenlandse pop uitzenden, doet Radio 3 dit ook. Tot grote ontevredenheid van de Nederlandse platenmaatschappijen en muzikanten die Hilversum ervan betichten niet een publieke maar een doodgewone commerciële omroep te zijn. Het leidde tot een advertentie in het tijdschrift Muziek En Beeld Info met de tekst: 'Rot op met jullie infantiele spelletjes, oerdomme humor en waardeloze muzak'. Plannen om een echt rockstation te beginnen met een flink aandeel Nederlandse popmuziek zijn in de maak.

GELDBRONNEN
Alleen op de podia regeren de Nederlandse popgroepen. Daar schommelt hun marktaandeel omstreeks de vijfenzeventig procent. Voor een deel is dit succes te danken aan het al genoemde Podiumplan. In navolging van dit plan bepleit de SPN de instelling van een Stimuleringsfonds Popmuziekproducties dat 'kwalitatief hoogstaande en originele producties' mede financiert. Zo zou het aandeel van Nederlandse groepen in de geluidsdragermarkt kunnen worden vergroot. Eén van de geldbronnen voor dit fonds zou kunnen voortkomen uit de heffing op blanco cassettebandjes die begin dit jaar is ingegaan. "De wetgeving heeft bepaald dat 15 % van de heffingen is bestemd voor een collectief cultureel doel", zegt Jaap van Beusekom, directeur van de SPN. Nu is 71 % van wat thuis wordt gekopieerd popmuziek. Dus van ons voorstel om 70 % van die 15 % in het Stimuleringsfonds Popmuziekproducties onder te brengen. Het gaat om veel geld, want die heffingen gaan ongeveer 45 miljoen gulden opbrengen. Maar de Stichting De Thuiskopie, waarin platenmaatschappijen, de Buma/Stemra, de kunstenbond FNV en de NVPI (Nederlandse Vereniging van Producenten en Importeurs van beeld- en geluidsdragers) zijn vertegenwoordigd en die het geld beheert, ziet er niks in. Die wil het geld gebruiken voor een soort Prins Bernhard Fonds, met een onduidelijk doel."

Toch wil Van Beusekom niet somber doen over de Nederlandse popmuziek: "Het buitenland kijkt met verbazing naar de enorme variatie in de Nederlandse popmuziek. Er is dus weinig reden tot klagen. Maar het rendement van de Nederlandse popmuziek zou beter kunnen. Daarom moet de infrastructuur worden verbeterd. Erg veel geld is daar niet voor nodig: we hebben een miljoen subsidie extra gevraagd. Die hebben we niet gekregen. Bij de Raad voor de Kunst, die over de subsidies adviseert, bestaat nog weinig kennis over het functioneren van de popmuziek. Soms hoor je zelfs nog het argument dat popmuziek commercieel is en daarom niet in aanmerking komt voor subsidie. Maar gesubsidieerde instellingen die zich met 'hoge kunst' bezig houden worden steeds commerciëler en marktgerichter. Het Rotterdams Philharmonisch Orkest bijvoorbeeld wil persé een dirigent met een platencontract, terwijl popgroepen die op het clubcircuit zijn aangewezen, vrijwel nooit op de radio zijn te horen en vaak helemaal geen platencontract hebben."

Thé Lau is huiverig voor de plannen voor het Stimuleringsfonds Nederlandse Popmuziek: "Dat klinkt toch een beetje teveel als subsidie aan popgroepen. En soms heb ik nu al het gevoel dat het in Nederland te luxe is. Als je als popmuzikant weet dat je kunt terugvallen op een uitkering - en daar heb ik me in het verleden ook wel aan bezondigd - dan doe je niet je uiterste best om volgende week een optreden te krijgen. In Engeland zeggen managers van popgroepen: 'stop ze in een kelder, geef ze stront te eten en ze zullen groeien als champignons'. In Engeland en Amerika accepteren de muzikanten dit, omdat ze weten dat de hoofdprijzen groot zijn. Maar in Nederland kun je hoogstens redelijk leven van popmuziek en dus is men niet bereid tot jarenlang geploeter. Misschien ben ik een romanticus. Rock 'n' roll is een jungle en dat moet zo blijven. Er moet toch iets zijn om tegen te strijden, iets dat je gaande houdt." «


[Media]